Post (1) in this series can be found HERE.
Follow sequence thereafter via "NEWER POST" button (extreme bottom left of each post).
The
restlessness of meaning in the tendency of philosophic thought towards the
origin.
This restlessness
manifests itself in the tendency of philosophic thought to move toward the
origin. It is essentially the restlessness of our ego which is actually
operative in philosophic thought. It issues from our own selfhood, from the
root of our existence. This restlessness is transmitted from the selfhood to
all temporal functions in which this ego is actually operative.
Inquietum est cor
nostrum et mundus in corde nostro! [Our heart is restless, and the
world/universe in our heart! (FMF)]
Our selfhood is
actually operative in philosophic thought. As certainly as philosophic
self-reflection is impossible apart from the direction towards the ego, so
certainly does it require to be directed towards the ἀρχή of our selfhood and of the
totality of meaning. The ego must participate in this totality, if genuine
thinking in terms of totality is to be possible.
Philosophic thought
as such derives its actuality from the ego. The latter restlessly seeks its
origin in order to understand its own meaning, and in its own meaning the
meaning of our entire cosmos!
It is this tendency
towards the origin which discloses the fact that our ego is subjected to a
central law. This law derives its fulness of meaning from the origin of all
things and limits and determines the centre and root of our existence.
Thus, a two-fold
pre-supposition of philosophic thought is discovered at the outset:
- In the first place, philosophic thought pre-supposes an Archimedean point for the thinker, from which our ego in the philosophic activity of thought can direct its view of totality over the modal diversity of meaning.
- Secondly, it presupposes a choice of position in the Archimedean point in the face of the ἀρχή, which transcends all meaning and in which our ego comes to rest in the process of philosophic thought.
- In the first place, philosophic thought pre-supposes an Archimedean point for the thinker, from which our ego in the philosophic activity of thought can direct its view of totality over the modal diversity of meaning.
- Secondly, it presupposes a choice of position in the Archimedean point in the face of the ἀρχή, which transcends all meaning and in which our ego comes to rest in the process of philosophic thought.
The
three requirements which the Archimedean point must satisfy.
The Archimedean point
should satisfy these three conditions:
First - It may not be
divorced from our own subjective self.
For it is our self that is actually operative in philosophic thought. And only
in this centre of our existence can we transcend the modal diversity of
meaning.
Second - It may not
be divorced from the concentric law
of the ego's existence. Without this law the subject drops away into chaos, or
rather into nothingness. Only by this
law is the ego determined and limited.
Third - It must
transcend all modal diversity of meaning and be found in the totality and
radical unity of the latter. Our ego must participate in this totality, if it
is to have an idea of it inthe process of philosophic thought.
Dr J. Glenn Friesen's Dooyeweerd Glossary
Free download of entire "New Critique of Theoretical Thought"
____________________________
De
onrust van den zin in de oorsprongstendenz van het wijsgeerig denken.
Deze onrust, zich
openbarend in de oorsprongstendenz
van het wijsgeerig denken, is in wezen de onrust onzer zelfheid, die in dat
wijsgeerig denken actueel werkzaam is.
Zij stamt uit ons
eigen ik, uit den wortel van ons bestaan, en plant zich uit de zelfheid voort
in alle tijdelijke functies, waarin dit ik actueel werkzaam is:
Inquietum est cor nostrum et mundus in corde nostro!
Onze zelfheid is in het wijsgeerig denken
actueel werkzaam en zoo zeker het wijsgeerig denken in de wijsgeerige
zelf-bezinning niet zonder de richting op de zelfheid bestaat, zoo zeker eischt
het zijn richting op de ἀρχή onzer zelfheid en der
zin-totaliteit, aan welke laatste die zelfheid deel moet hebben, zal een
waarachtig totaliteits-denken mogelijk zijn.
Het wijsgeerig denken
qua talis heeft de actualiteit van zijn zin uit de zelfheid, die onrustig haren
oorsprong zoekt, om haar eigen zin te
verstaan en in haar eigen zin den zin van heel onzen kosmos!
En juist in de
oorsprongstendenz openbaart onze zelfheid haar subjectieve onderworpenheid aan
een wet, die uit den Oorsprong aller dingen de zin-volheid harer gelding put, en die onze zelfheid begrenst en bepaalt.
Daarmede is reeds in
den aanvang tweeërlei
voor-onderstelling van het wijsgeerig denken ontdekt:
1 - een Archimedisch punt voor den denker,
van waaruit onze zelfheid in de wijsgeerige denkactiviteit den blik der
totaliteit over onzen kosmos kan richten en
2 - een stellingkeuze
in het Archimedisch punt tegenover de ἀρχή,
die allen zin transcendeert en waarin onze
zelfheid, wijsgeerig denkende, tot rust komt, wijl, boven die ἀρχή pogende uit te gaan, geen
vraagstelling meer zin heeft.
De
drie vereischten, waaraan het Archimedisch punt moet voldoen.
En het
Archimedisch punt behoort aan deze drie voorwaarden te voldoen:
1- Het mag niet los
zijn van onze eigen subjectieve zelfheid,
want het is deze zelfheid, die in het wijsgeerig denken actueel werkzaam is en
waarin wij de zin-verscheidenheid alleen kunnen transcendeeren.
2 - Het mag niet los zijn van de wet, want zonder
wet zinkt het subject weg in chaos, of liever in het niet, wijl het slechts door de wet bepaald en begrensd wordt.
3 - Het moet alle
zin-verscheidenheid transcendeeren en zich bevinden in de zin-totaliteit van
den kosmos, waaraan onze zelfheid deel moet hebben, zal zij er, wijsgeerig
denkende, een idee van hebben.
Free download of entire "De Wijsbegeerte der Wetsidee"