Post (1) in this series can be found HERE.
Follow sequence thereafter via "NEWER POST" button (extreme bottom left of each post).
The opposition between so-called critical and genetic method is terminologically confusing, because it is not clearly defined in its sense.
For the basic
tendency mentioned above is so essential to philosophy that it makes its
appearance at the heart of all epistemological questions. In its reference to
the apriori conditions of all human
knowing, the critical question how universally valid knowledge of our cosmos is
possible may need to be sharply distinguished from all questions relating to
the non-apriori moments of our knowledge. Yet it is to a high degree
terminologically confusing to speak of a critical,
in opposition to a genetic mode of
thought, as is usual in certain currents of the neo-Kantian philosophy.
For the critical
question, after a little reflection, necessarily leads to the genetic: What is
the origin of our knowledge and of
knowable reality? (1)
__________
(1) The 'critical' Marburg school,
for instance, even speaks of an origin of being in a transcendental-logical sense. "Nur das Denken kann erzeugen,
was als Sein gelten darf" ["Only thinking can produce what is
regarded as being"] (COHEN). Here one can clearly see how critical
and genetic problems coincide in a transcendental logical sense.
__________
The only thing that matters
is the question about the meaning of the genetic problem, and no sooner has
this question been raised, than it is seen to imply the problem of how a theory
of knowledge is at all possible.
Meaning, as we said, constantly points without and beyond itself
toward an origin, which is itself no longer meaning.
It remains within the bounds of the relative.
The true Origin, on the contrary, is absolute and self-sufficient!
Suppose now, that one
or more of our cognitive functions in their apriori structure are from the
outset theoretically regarded as
independent, i.e. thought of apart from all further possible determinedness (as is done by a certain
idealistic trend of philosophic thought, which is falsely called critical). In that case these functions
are necessarily elevated to the role of apriori origin of our knowable cosmos.
If philosophic
thought comes to a halt at this assumed ἀρχή, the question as to the meaning of our knowledge is
automatically precluded. For the ἀρχή
is
transcendent to all meaning. In this case, the knowable cosmos rather derives all its meaning from the supposedly
self-sufficient apriori structure of the cognitive functions.
At this stage of the
preliminary fundamental questions which concern the foundation of philosophy, philosophic thought has come to rest in
the pretended origin of all knowable meaning.
Thus for example,
from the standpoint of the neo-Kantian of the Marburg School, there is no sense
in inquiring after the origin of transcendental-logical meaning, in which this
philosopher supposes he can understand the whole of cosmic reality. According
to him, the very origin of our
knowable world is transcendental-logical in nature. Thus reality derives all
its possible meaning from transcendental-logical thought!
If, however, the
thinker finds no rest in logical
meaning, he is necessarily driven further into preliminary philosophical
questions. The pretended ἀρχή appears not to be the true
origin, but rather to exist merely as meaning, which points beyond itself
towards its true origin.
Thought will not be
set at rest in the preliminary philosophical questions, until the ἀρχή is discovered, which alone
gives meaning and existence to philosophic thought itself.
Philosophic thought
cannot withdraw itself from this tendency towards the origin.
It is an immanent conformity to law for it to find no rest in meaning,
but to think from and to the origin
to which meaning owes its ground and existence. Only after the raising of
questions ceases to be meaningful, does philosophic thought attain to the
Origin, and is it set at rest.
Dr J. Glenn Friesen's Dooyeweerd Glossary
HERE
Free download of entire "New Critique of Theoretical Thought"
HERE
Free download of entire "New Critique of Theoretical Thought"
De
tegenstelling tusschen zgn. critische en genetische methode is terminologisch
verwarrend, wijl niet in haar zin omlijnd.
Want de bedoelde
grondtendenz is aan de wijsbegeerte zoo wezenlijk, dat zij zich in het hart van
alle ken-critische vragen zelve openbaart. De critische vraag: hoe is
algemeengeldige kennis van onzen kosmos mogelijk? moge in de wending op de apriorische voorwaarden van alle
menschelijk kennen zich scherp onderscheiden van alle vragen naar de
niet-apriorische momenten onzer kennis, het is terminologisch nochtans in hooge
mate verwarrend van een critische in
tegenstelling tot een genetische
denkwijze te spreken, gelijk zulks bij bepaalde stroomingen der Kantiaansche
wijsbegeerte gebruikelijk is.
Immers de critische
vraag loopt bij eenig nadenken noodzakelijk uit in de genetische: Welke is de oorsprong onzer kennis en der kenbare
werkelijkheid? (1)
___________
(1) De
criticistische Marburger-richting spreekt dan ook van een oorsprong der
realiteit in transcendentaal-logischen
zin! ‘Nur
das Denken kann erzeugen, was als Sein gelten darf’ (COHEN).
_________
Alles komt slechts
aan op den zin, waarin de genetische
vraag gesteld wordt en men behoeft deze vraag naar den zin slechts te stellen, om in te zien, dat daarin inderdaad de
mogelijkheid der kennistheorie zelve tot probleem wordt gemaakt.
De zin wijst, gelijk wij zagen, steeds buiten en boven zich zelve uit naar een
oorsprong, die zelve niet zin meer
is. De zin blijft in het betrekkelijke. De ware Oorsprong daarentegen is absoluut, zelfgenoegzaam!
Worden nu een of meer
onzer kennis-functies naar hare apriorische structuur van meetaf in een
bepaalde, ten onrechte critisch
genoemde, idealistische instelling van het wijsgeerig denken, theoretisch op zich zelve gesteld, dwz. los gedacht
van alle verdere mogelijke bepaaldheid,
dan worden zij noodwendig zelve tot apriorischen oorsprong van onzen kenbaren
kosmos verheven.
Houdt het wijsgeerig
denken bij deze vermeende ἀρχή
op, dan is de
vraag naar den zin onzer kennis
vanzelve uitgesloten. De ἀρχή
immers is aan
allen zin transcendent.
De kenbare kosmos put veeleer al zijn zin
uit de zelfgenoegzaam geloofde apriorische structuur der kennisfuncties.
Het wijsgeerig denken
is, op de étappe
der fundamenteele vóór-vragen, welke de grondlegging
der wijsbegeerte betreffen, tot rust gekomen in den vermeenden oorsprong
van allen kenbaren zin.
Zoo heeft het bv. op
het standpunt van den Neo-Kantiaan der zgn. Marburgerrichting geen zin meer, te
vragen naar den oorsprong van den
transcendentaal-logischen zin, waarin hij heel de kosmische werkelijkheid meent
te kunnen vatten. De oorsprong zelve van onze kenbare wereld is immers volgens
hem van transcendentaal-logische geaardheid. De kosmos put op dit standpunt al
zijn mogelijken zin uit het transcendentaal-logisch denken!
Vindt echter de
denker in den logischen zin geen rust, dan wordt hij noodwendig verder gedreven
in zijn wijsgeerige vóór-vragen. De vermeende ἀρχή
blijkt niet
de ware oorsprong te zijn, doch zelve slechts als zin te bestaan, die naar zijn
waren oorsprong heenwijst.
Het denken zal in de
wijsgeerige vóór-vragen
niet tot rust komen, alvorens die ἀρχή ontdekt is, die aan het
wijsgeerig denken zelve eerst zin, eerst creatuurlijk aanzijn, geeft.
Aan deze
oorsprongs-tendenz kan het wijsgeerig denken zich niet onttrekken.
Het is zijn immanente
wetmatigheid, in den zin geen rust te vinden, maar uit en tot den oorsprong te denken, waaraan de zin zijn
grond en aanzijn dankt. Eerst waar de zin van het vragen ophoudt, is het tot
den oorsprong en het wijsgeerig denken tot rust gekomen.
________
Free download of entire "De Wijsbegeerte der Wetsidee"