Post (1) in this series can be found HERE.
Follow sequence thereafter via "NEWER POST" button (extreme bottom left of each post).
How
does philosophical thought attain to the Idea of the totality of meaning?
The proper character
of philosophical thought, as we have said, may never be disregarded with
impunity. Philosophical thought is theoretic thought directed towards the totality
of meaning. Therefore, I must first
give my thought a fixed direction in the idea
of the totality of meaning.
If this idea (1) is not to remain completely
without content, if it is to succeed in showing a direction to my philosophical
thought, then it must be possible that I, who am to practise philosophy, should
choose my standpoint in this totality of
meaning of our temporal cosmos. For, unless such a standpoint can be found,
the latter will remain strange to me. In my central selfhood I must participate
in the totality of meaning, if I am to have the idea of it in my philosophical thought.
To speak in a figure:
In the process of directing my philosophical thought in the idea towards the
totality of meaning, I must be able to ascend a lookout-tower above all the
modal speciality of meaning that functions within the coherence ofthe modal
aspects. From this tower I must be able to survey this coherence with all the
modal diversity of meaning included in it. Here I must find the point of reference
to which this modal diversity can be related, and to which I am to return in
the process of reflecting thought. In other words, if I am not to lose myself
in the modal speciality of meaning during the course of philosophic thought, I
must be able to find a standpoint which transcends the special modal aspects. Only by transcending the speciality of
meaning, can I attain to the actual view of totality by which the former is to
be distinguished as such.
__________
(1)
Translator's note: "Idea" is used here in the technical sense of a
"limiting concept" which refers to a totality not to be comprehended
in the concept itself. W. Y.
__________
The
Archimedean point of philosophy and the tendency of philosophical thought
towards the Origin.
This fixed point from
which alone, in the course of philosophical thought, we are able to form the
idea of the totality of meaning, we call the Archimedean point of philosophy.
However, if we have
found this Archimedean point, our selfhood makes the discovery that the view of
totality is not possible apart from a view of the origin or the ἀρχή of both totality and
speciality of meaning.
The totality in which
our selfhood is supposed to participate may indeed transcend all speciality of
meaning in the coherence of its diversity. Yet it, too, in the last analysis
remains meaning, which cannot exist by itself, but supposes an ἀρχή, an origin which
creates
meaning.
All meaning is from, through, and to an origin, which cannot itself be related to a higher ἀρχή.
The genetic relativity of meaning, the fact that
it is not self-sufficient, lies in its very character. And if it is impossible
that philosophical thought be something different from theoretical thought
directed to the totality of meaning of our cosmos, then the direction toward
the ἀρχή is necessarily included in its tendency to totality.
All genuine
philosophical thought has therefore started as thought that was directed toward
the origin of our cosmos. From the outset, non-Christian philosophy sought this
origin within the realm of meaning itself, although it gave many exalted names
to it. However, for the present I am not concerned with this fact. My sole
concern at this moment is to place in the forefront the basic genetic tendency
of philosophical thought as thought directed
to the origin.
The introduction of
the critical question as to the limits of our knowledge would be premature at
this stage. The epistemological problem: What are the limits to our knowledge?
presupposes, in fact, some insight into the meaning of knowledge as necessarily
related to the ego. So long as this insight has not been achieved, the appeal
to the epistemological inquiry is premature; it may seemingly banish the whole
of the basic genetic tendency from philosophical thought, but this verdict can
never be peremptory.
Dr J. Glenn Friesen's Dooyeweerd Glossary
HERE
Free download of entire "New Critique of Theoretical Thought"
HERE
Free download of entire "New Critique of Theoretical Thought"
_________________________
Hoe
komt het wijsgeerig denken tot de idee der zintotaliteit?
Wijsgeerig denken,
zoo zeiden wij, is in zijn eigenlijk, nimmer straffeloos te miskennen,
karakter: op de zin-totaliteit gericht,
kosmologisch denken.
Zal echter zelfs maar
een aanvang met het wijsgeerig denken
worden gemaakt, dan moet ik reeds in de idee
der zin-totaliteit mijn denken een vaste richting hebben gegeven.
Zal deze idee niet volstrekt zonder inhoud
blijven, zal zij dus inderdaad mijn wijsgeerig denken een richting wijzen, dan
moet het mij, die de wijsbegeerte wil beoefenen, mogelijk zijn, zelf in die zin-totaliteit van onzen
kosmos standplaats te kiezen, opdat
ze mij niet vreemd blijve. Ik moet in
mijn zelf-heid deel hebben aan die zin-totaliteit, zal ik in mijn wijsgeerig
denken er de idee van hebben.
In een beeld
gesproken: Mijn wijsgeerig denken in de idee richtende op de zin-totaliteit,
moet ik zelf boven alle, binnen den wereld-samenhang fungeerende
zin-bijzonderheid, een uitzichttoren kunnen bestijgen, van waaruit ik dien
wereldsamenhang met alle daarin besloten zin-verscheidenheid kan overzien. Ik
moet m.a.w. een standpunt kunnen innemen, dat uitgaat boven alle bijzondere
functies, waarin ik zelve binnen den
wereldsamenhang actueel werkzaam ben, zal ik mijzelf niet, wijsgeerig denkende,
in de zin-bijzonderheid verliezen. Slechts
in transcendeering boven de zin-bijzonderheid kan ik den actueelen blik der
zin-totaliteit over haar winnen.
Het
Archimedisch punt der wijsbegeerte en de oorsprongstendenz van het wijsgeerig
denken.
Dit vaste punt, van
waaruit wij, wijsgeerig denkend, ons de idee der zin-totaliteit alleen kunnen
vormen, noemen wij het Archimedisch punt
der wijsbegeerte.
In het Archimedisch
punt staande, doet onze zelfheid echter de ontdekking, dat de blik der
zin-totaliteit niet mogelijk is zonder den blik op den oorsprong, de ἀρχή van zintotaliteit en zin-bijzonderheid beide.
Immers de
zin-totaliteit van onzen kosmos, waaraan onze zelfheid ondersteld wordt deel te
hebben, moge als actueele volheid van zin
alle zin-bijzonderheid in den samenhang harer verscheidenheid transcendeeren,
maar ook zij blijft ten slotte zin,
die niet op zich zelve kan bestaan, maar een zin-gevenden oorsprong, een ἀρχή onderstelt.
Alle zin is uit, door en tot een oorsprong, die niet zelve zin kan zijn.
De genetische
betrekkelijkheid, de onzelfgenoegzaamheid van den zin ligt in
zijnwezenskarakter en wanneer het wijsgeerig denken niet anders kan zijn dan op
de zin-totaliteit van onzen kosmos gericht denken, dan ligt ook de richting op
de ἀρχή noodwendig in zijn
totaliteitstendenz opgesloten.
Alle wezenlijk
wijsgeerig denken is dan ook begonnen als denken, dat op den oorsprong van
onzen kosmos was gericht. Dat deze oorsprong door de niet-Christelijke
wijsbegeerte van meetaf immanent in den tijdelijken zin werd gezocht, met welke
verheven namen hij ook werd aangeduid, is een punt, dat ik hier voorloopig nog
laat rusten. Het is er mij thans slechts om te doen de genetische grondtendenz
van het wijsgeerig denken als denken uit
en tot den oorsprong op den voorgrond te stellen.
Een ontijdige inzet
van het critisch motief i.z. de grenzen onzer kennis (ontijdig namelijk, wanneer
niet wordt ingezien, dat de wijsgeerige vraag: Waar liggen de grenzen onzer
kennis? een inzicht in den zin der
kennis, in haar noodwendige betrokkenheid op de ikheid, voor-onderstelt), moge schijnbaar
deze geheele, op den transcendenten oorsprong gerichte, genetische grondtendenz
uit het wijsgeerig denken bannen, dit banvonnis kan niet peremptoir zijn.
________
Free download of entire "De Wijsbegeerte der Wetsidee"