Post (1) in this series can be found HERE.
Follow sequence thereafter via "NEWER POST" button (extreme bottom left of each post).
Does
the so-called transcendental subject of thought satisfy the requirements for the
Archimedean point?
With all sorts of
terms not properly analysed in their meaning, the attempt is made to suggest to
us, that we possess such a unity beyond the diversity of meaning in philosophic
thought. The "transcendental consciousness", the "transcendental
cogito", the "transcendental unity of apperception", the
"transcendental logical ego" and such like are conceived of as the
subjective pole of thought, to which the empirical world is related as "Gegenstand".
This unity is thought
of as a logical unity of the thinking consciousness which does not imply any
multiplicity or diversity of moments. Instead, every special synthesis of a
multiplicity of perceptions should be necessarily related to this unity.
Consequently, the
latter should also transcend the coherence of the modal aspects. For, indeed,
this inter-modal coherence of meaning, too, presupposes the transcendental
subject of thought as central logical point of reference.
However, this
argument rests upon a serious misunderstanding which is caused by the pitfall
concealed in the conception of the "transcendental cogito" itself.
For the latter
neglects the basic transcendental problem concerning the relation of the ego
and its logical function of thought (1).
____________
(1)
"Pure transcendental thought" is always meant in a logical sense. For
the other modal aspects of the real act of theoretical thinking e.g. the
psychical [sensory] or the historical, do not satisfy the requirements of
"pure thought" in the sense which is meant here. Only the linguistic
aspect is usually comprehended in it, but in a strict conception of "pure
thought" that aspect, too, should be eliminated, because it cannot be
"pure" in the sense ascribed to "transcendental reflexive
thought". "Linguistic signification", taken in its modal
meaning, remains always bound to time, and to the coherence with the other
modal aspects of temporal reality. Only by reducing the linguistic aspect of
meaning to a purely logical one can it be maintained as belonging to supposed
"pure thought". However, we shall see, that the logical function of
thought itself is nothing without the inter-modal coherence of meaning.
____________
It may be true that I
myself transcend the coherence of all modal aspects of meaning, but this does
not hold good for my logical function of thought. The unity of the ego which
thinks cannot be of a transcendental logical character. For the ego is the concentration-point not only in respect to my logical, but to all of my modal
functions. The logical unity of the thinking subject remains a unity within a
multiplicity of moments. For the logical aspect together with all other aspects
is also bound to the inter-modal coherence of meaning. As we shall show in
detail in a later context of our inquiry, this coherence is expressed in its
own modal structure, and the latter is the very transcendental condition of our
logical function of thought. Consequently, the logical function of the act of
thought does not transcend
the modal diversity of meaning, and therefore it must lack that unity above all
multiplicity which characterizes the central ego.
But, it will be
objected, is not the very diversity of meaning which is in view, a state of
affairs that is meaningful only for thought that makes distinctions? Thus it
may be true that the
logical function of thought, so far as it is still conceived of as an aspect of
experienced reality, is confined to the diversity of meaning. But this does not
prove that the transcendental-logical
subject of thought (understood as the ultimate subjective pole of thought) is
unable to transcend the coherence of the modal aspects. On the contrary, does
it not appear, just at this point, that all modal diversity of meaning is
irreversibly dependent upon this transcendental subject of thought, and does it
not appear that in respect to the latter we can in fact speak of a "Transcendenz in der Immanenz"?
At this juncture we have indeed
approached a very fundamental point in our discussion with the adherents of the
so-called "transcendental" immanence-standpoint.
In the last objection
we meet a new pitfall, which we have to lay bare carefully, in order that it
shall not catch us again and again.
We must attribute logical meaning to the
subjective pole of thought under discussion in so far as it is conceived of as
an ultimate logical unity of our
thinking self-consciousness; and more precisely, in so far as it is presented
as a subjective logical pole of philosophical
thought, we must attribute theoretical
logical meaning to it.
Now in the sequel, we
shall demonstrate in still further detail, that in theoretical thought we are
constantly active in an opposition of the non-logical aspects to the logical
aspect of meaning. It is from this very opposition that the theoretical problem
is born.
Dr J. Glenn Friesen's Dooyeweerd Glossary
Free download of entire "New Critique of Theoretical Thought"
________________________
Voldoet
het zgn. transcendentale denksubject aan de eischen van Archimedisch punt?
Met allerlei, in hun
zin niet behoorlijk geanalyseerde termen poogt men ons te suggereeren, dat wij
in het wijsgeerig denken zulk een eenheid boven de zin-verscheidenheid
bezitten: het ‘transcendentale
bewustzijn’, het
‘transcendentale cogito’, het ‘phaenomenologisch gezuiverd
bewustzijn’ (als
het absolute, zin-gevend bewustzijn) enz. enz., gedacht als subjectieve
denk-pool waartegenover al het kenbare in de tegenpool der voorwerpelijkheid komt te staan.
Deze immanente
subjectieve denkpool, die wij reeds als het product van een theoretische
abstractie leerden kennen, zou als Archimedisch punt dan dus ook allen
samenhang der bijzondere zinzijden van onzen kosmos moeten transcendeeren.
En inderdaad, verheft
zich het denken in zijn subjectieve pool niet reeds daardoor boven allen
zin-samenhang in de zin-verscheidenheid dat ik dien zin-samenhang moet denken, zal ik er over kunnen spreken?
Intusschen berust
deze redeneering op een ernstig misverstand, dat veroorzaakt wordt door den
valstrik, die in de opvatting van het zgn. ‘transcendentale cogito’ zelve verscholen ligt.
Wanneer het waar is,
dat ik zelve den samenhang van alle
bijzondere zin-zijdender kosmische werkelijkheid transcendeer, dan geldt
ditzelfde daarom nog niet voor mijn denk functie
in haar nimmer tot ‘Gegenstand’ van mijn denken te maken subjectieve actualiteit. Stel in
de plaats van het cogito, het credo, in de plaats van het ‘ik denk’, het ‘ik geloof’.
Men zal moeten
toegeven, dat ik op den samenhang tusschen de bijzondere zin-zijden van onzen
kosmos niet slechts mijn denken, maar ook mijn geloofsfunctie kan richten.
Transcendeer ik nu daarom in mijn
geloofsfunctie den zin-samenhang mijner functies in den kosmos, is er m.a.w.
ook een immanent actueele geloofspool, waarin de zin-verscheidenheid in haar
samenhang getranscendeerd wordt?
Maar gelooven en
denken zijn in hun functioneelen zin
verscheiden en deze kosmische zin-verscheidenheid kan ik in mijn denken
zelve niet transcendeeren, evenmin als in mijn immanente geloofsfunctie.
Maar, zoo zal men
tegenwerpen, de bedoelde zin-verscheidenheid is toch zelve een stand van zaken,
die eerst zin heeft voor het onderscheidend denken? Alzoo: het moge waar zijn,
dat de denkfunctie, voorzoover zij nog zelve als zijde van de ervaarbare
werkelijkheid gedacht wordt, in de zin-verscheidenheid bevangen is, maar dat
bewijst niet, dat ook het transcendentale
denk-subject, als subjectieve denk-pool,
den samenhang der zin-zijden niet zou transcendeeren. Integendeel, blijkt niet
juist hier, dat alle zinverscheidenheid onomkeerbaar van dit transcendentale
denksubject afhankelijk is, dat wij bij de subjectieve denkpool inderdaad van
een ‘Transcendenz
in der Immanenz’
kunnen spreken? Wij zijn hier inderdaad tot een zeer principieel punt in onze
discussie met de aanhangers van het zgn. ‘transcendentale’ immanentiestandpunt genaderd.
In de laatste
tegenwerping is een nieuwe valstrik verborgen, dien wij met zorg hebben bloot
te leggen, zal hij ons niet telkens gevangen nemen.
In de subjectieve
denk-pool, waarvan hier voortdurend sprake is, woont als denk-pool logische zin en
als subjectieve pool van het wijsgeerig
denken nader: theoretisch-logische
zin.
Gelijk wij in het
vervolg nog uitvoerig zullen aantoonen, zijn wij in het theoretisch denken steeds werkzaam in een tegen-overstelling van
het niet-logische aan den immanent-logischen zin van het denken en wordt juist
in die tegen-overstelling het theoretisch probleem
geboren.
Free download of entire "De Wijsbegeerte der Wetsidee"